Articles

deontologische ethiek

deontologische ethiek, in de filosofie, ethische theorieën die speciale nadruk leggen op de relatie tussen plicht en de moraliteit van menselijk handelen. De term deontologie is afgeleid van het Griekse Deon, “plicht” en logos, “wetenschap.”

in deontologische ethiek wordt een handeling als moreel goed beschouwd vanwege een kenmerk van de handeling zelf, niet omdat het product van de handeling goed is. Deontologische ethiek houdt in dat ten minste sommige handelingen moreel verplicht zijn, ongeacht hun gevolgen voor het menselijk welzijn. Zo ’n ethiek wordt beschreven door uitdrukkingen als ‘plicht om plicht’, ‘deugd is haar eigen beloning’ en ‘ laat gerechtigheid geschieden, al valt de hemel.”

teleologische ethiek (ook wel consequentialistische ethiek of consequentialisme genoemd) stelt daarentegen dat de basisnorm van moraliteit precies de waarde is van wat een handeling tot stand brengt. Deontologische theorieën worden formalistisch genoemd, omdat hun centrale principe ligt in de overeenstemming van een handeling met een regel of wet.de eerste grote filosoof die deontologische principes definieerde was Immanuel Kant, de 18e-eeuwse Duitse grondlegger van de kritische filosofie (zie Kantianisme). Kant oordeelde dat niets goed is zonder kwalificatie, behalve een goede wil, en een goede wil is er een die wil om te handelen in overeenstemming met de morele wet en uit respect voor die wet in plaats van uit natuurlijke neigingen. Hij zag de morele wet als een categorische imperatief-d.w.z., een onvoorwaardelijk bevel-en geloofde dat de inhoud ervan kon worden vastgesteld door de menselijke rede alleen. Dus, de Allerhoogste categorische imperatief is: “handel alleen op die stelregel waardoor je tegelijkertijd wil dat het een universele wet wordt.”Kant beschouwde die formulering van de categorische imperatief als gelijkwaardig aan:” zo handelen dat je de mensheid in je eigen persoon en in de persoon van ieder ander altijd op hetzelfde moment als een doel en nooit alleen maar als middel behandelt.”Het verband tussen deze twee formuleringen is echter nooit helemaal duidelijk geweest. In ieder geval betwijfelden Kants critici zijn opvatting dat alle plichten kunnen worden afgeleid uit een zuiver formeel principe en betoogden dat hij, in zijn preoccupatie met rationele consistentie, de concrete inhoud van morele verplichting verwaarloosde.

krijg een Britannica Premium abonnement en krijg toegang tot exclusieve content. Dat bezwaar werd in de 20e eeuw geconfronteerd door de Britse moraalfilosoof Sir David Ross, die van mening was dat tal van “prima boni juris plichten”, in plaats van een enkel formeel principe om ze af te leiden, zelf onmiddellijk vanzelfsprekend zijn. Ross onderscheidde deze prima facie plichten (zoals belofte houden, herstel, dankbaarheid, en rechtvaardigheid) van werkelijke plichten, want “elke mogelijke handeling heeft vele kanten aan die relevant zijn voor haar juistheid of onrechtvaardigheid”; en die facetten moeten worden afgewogen voordat “het vormen van een oordeel over de totaliteit van haar aard” als een werkelijke verplichting in de gegeven omstandigheden. Ross ‘ poging om te beweren dat intuïtie een bron van morele kennis is, werd echter zwaar bekritiseerd, en tegen het einde van de 20e eeuw, Kantiaanse manieren van denken—vooral het verbod op het gebruik van een persoon als een middel in plaats van een doel—waren opnieuw de basis voor de deontologische opvattingen die het meest werden besproken onder filosofen. Op het niveau van de bevolking kan de internationale nadruk op de bescherming van de mensenrechten—en dus op de plicht deze niet te schenden—ook worden gezien als een triomf van deontologische ethiek.